Transitievergoeding en de AOW-gerechtigde werknemer.
Op 12 juli jl. werd met de publicatie van de uitspraak Rechtbank Midden Nederland bekend dat deze rechtbank voornemens is prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, inhoudende onder meer of artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder b BW in strijd is met richtlijn 2000/78 EG.
Waar gaat het in deze nu om en wat zijn de mogelijke gevolgen?
Werknemer stelt zich in deze zaak op het standpunt dat de bepaling in artikel 7:673 lid 7 sub b BW, inhoudende dat er geen transitievergoeding verschuldigd is indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst gebeurt in verband met of na het bereiken van de AOW- en/of pensioengerechtigde leeftijd, een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. Naar inzicht van de werknemer zou er dan sprake zijn van leeftijdsdiscriminatie. In deze procedure verzoekt de werknemer de rechtbank primair onder verwijzing naar het arrest van het Hof Den Bosch om de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat het inderdaad noodzakelijk is om prejudiciële vragen te stellen. Zij geeft aan dat het Hof in het arrest van 2 februari 2017 heeft geoordeeld dat artikel 7:673 lid 7 sub b BW een verschil in behandeling bevat dat rechtstreeks is gebaseerd op het leeftijdscriterium in de zin van artikel 1 jo. artikel 2 lid 1 en lid 2 van richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000. Het recht op een transitievergoeding wordt een werknemer in artikel 7:763 lid 7 sub b BW ontzegd op de enkele grond dat deze op het tijdstip van het eindigen van de arbeidsovereenkomst in aanmerking komt voor een AOW-uitkering. Voor het recht op die uitkering geldt een minimumleeftijd. Artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder b BW is dus gebaseerd op een criterium dat onlosmakelijk met de leeftijd van de werknemer is verbonden. De kantonrechter volgt dit oordeel van het Hof.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of dit verschil in behandeling objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en of de middelen passend en noodzakelijk zijn.
Kort weergegeven is deze kantonrechter van mening dat er wel sprake is van een legitiem doel, echter stelt hij kritische vraagtekens bij of het middel in deze wel passend en noodzakelijk is. Uit deze uitspraak blijkt dat voor deze kantonrechter de vraag voorligt of de categorale uitsluiting van alle personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt (onafhankelijk van de beëindigingsgrond) én alle personen die de met de werkgever overeengekomen (pensioen)leeftijd hebben bereikt (onafhankelijk van het recht op AOW) van het recht op een transitievergoeding, een passend en noodzakelijk middel is.
Niet iedereen wiens arbeidsovereenkomst na het bereiken van die AOW-gerechtigde leeftijd wordt beëindigd, kan zonder arbeid in zijn levensonderhoud voorzien. De kantonrechter verwijst daarbij ook naar de situatie zoals deze aan de orde was in het geschil dat voorlag bij het Hof, te weten een werknemer die slechts een gedeeltelijke AOW uitkering ontving en nog wél voor zijn levensonderhoud aangewezen was op het verrichten van arbeid. Het Hof vroeg zich daarbij af of bij de beoordeling van het recht op een transitievergoeding van een AOW-gerechtigde, de individuele situatie niet zou moeten (kunnen) worden meegewogen
Hoewel de situatie in deze casus anders is, volgt uit het voorgaande dat indien de vraag of het middel passend en noodzakelijk is negatief moet worden beantwoord, ook hier de vraag zich voordoet of artikel 7:673 lid 7 sub b BW op grond daarvan buiten toepassing moet worden gelaten.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de beantwoording van de vraag of sprake is van strijdigheid met de richtlijn en of een individuele toetsing nodig of mogelijk is, daarom ook van belang voor de beoordeling van het onderhavige geschil. Het antwoord zal tevens rechtstreeks van belang zijn voor de beoordeling van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen. Bovendien zal het antwoord maatschappelijk gezien grote gevolgen kunnen hebben
In deze betreffende uitspraak leest u de concrete prejudiciële vragen die de kantonrecht voornemens is te stellen aan de Hoge Raad.
Op het moment dat er ontwikkelingen zijn, dan wel antwoorden op de gestelde vragen berichten wij u uiteraard graag.